Deze zomer ging een filmpje ‘viral’ waarin de Britse komiek Jack Whitehall vertelt over zijn ervaringen bij een Londens Starbucks. Toen hij een koffie met melk bestelde - in zijn beleving een ‘zeer recht toe recht aan transactie’ - antwoordde de barrista: ‘Welke melk wilt u? We hebben kokosnootmelk, amandelmelk, hazelnootmelk, cashewmelk, macademiamelk, havermelk, sojamelk…..’
Mijn eigen ervaring is niet zo extreem, maar toen ik begin juli met een vriend in Leuven was en wij ’s ochtends ontbeten in een ‘hip and happening’ tentje, moest de serveerster erg lachen toen ik aangaf graag ‘echte melk’ in mijn cappuccino te willen in plaats van havermelk of sojamelk. Ik kreeg het gevoel alsof ik de eerste die dag was die dat durfde te bestellen. Alsof je iets uit te leggen hebt als je koemelk drinkt.
Produceren voor export
Wat mij betreft past dit verschijnsel in een trend om steeds kritischer zijn op onze land- en tuinbouwsector. Een terugkerende vraag is ook of de Nederlandse sector alleen nog voor de Nederlandse of eventueel West-Europese markt zou moeten produceren. Als we die keuze maken - zo is de redenering - wordt onze productie minder omvangrijk, minder intensief en biologischer. Nog los van de vraag of het noodzakelijke grotere ruimtebeslag van deze vorm van landbouw wenselijk is, plaats ik daarbij nu twee kanttekeningen.
- Internationale solidariteit:Vandaag de dag telt onze wereldbevolking 7,8 miljard mensen. Was de internationale voedselproductie op het niveau van 1975 blijven steken, dan waren nu 5 miljard mensen structureel ondervoed. Een flink deel daarvan was er dan overigens überhaupt niet zijn, vanwege vroege sterfte door ondervoeding. Daarnaast werden in 2016 - in vergelijking met 1975 - 3 miljard extra monden gevoed. Die geweldige resultaten zijn mede te danken aan de Nederlandse landbouwsector. Die industriële productie heeft immers zo zijn voordelen: daardoor krijgen ook de armeren van deze wereld voor een lage prijs toegang tot hoogstaande producten. Het is maar zeer de vraag of op andere plekken in de wereld ‘ons’ niveau kan worden behaald, in termen van kwaliteit én kwantiteit. Je zou dus kunnen zeggen dat onze landbouwexport niet alleen goed is voor de Nederlandse economie (7% van het Bruto Binnenlands Product), maar ook een bijdrage is aan internationale solidariteit. Als je bedenkt dat er in 2050 bijna 10 miljard mensen op deze wereld leven is het niet alleen economisch onverstandig, maar ook egoïstisch om niet meer voor een internationale markt te willen produceren.
- Strategisch belang: In een recent interview met Nieuwe Oogst noemt Rob de Wijk (hoogleraar internationale betrekkingen) onze agrarische sector een hightechindustrie die vanuit strategisch oogpunt moet worden beschermd: ’Als je vindt dat China een probleem wordt, moet je afhankelijkheden creëren. Je ziet het bij producten als melkpoeder en varkensvlees, daar is in China een enorm tekort aan. En dat speelt bij veel meer producten. Je kunt daarmee op andere gebieden eisen stellen.’ Oftewel: als China ‘onze producten’ nodig heeft, resulteert dat in een sterke onderhandelingspositie op andere terreinen. Volgens De Wijk zien we dit strategische belang onvoldoende en ‘verengt onze politiek alles tot een discussie over PFAS en stikstof’.
Trots
For the record, de familie Meijering probeert behoorlijk bewust boodschappen te doen en regelmatig liggen er streek-, en biologische producten in onze koelkast. Ook vind ik de maatschappelijke discussie goed over plofkippen of het bewust creëren van bloedarmoede bij kalveren om de vitello tonato zo wit mogelijk te laten zijn. Maar er is alle reden tot trots op onze exportgerichte landbouwsector. Daarvan afscheid nemen doet niet alleen afbreuk aan internationale solidariteit, maar is op het internationale toneel ook nog eens naïef.
Geert Meijering (CDA)
Wethouder Economische Zaken
g.meijering@kampen.nl
Bert | vrijdag 21 augustus 2020 15:56