(door Michiel Satink)
KAMPEN – De celstraf die een nu 51-jarige vrouw uit IJsselmuiden kreeg voor het toedienen van insuline aan haar toenmalige echtgenoot, blijft overeind. Een laatste poging die straf aan te vechten, strandde bij de Hoge Raad.
Dat blijkt uit een uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden. De nu 51-jarige W.T. uit IJsselmuiden kreeg in april 2017 in de rechtbank in Zwolle twee jaar cel opgelegd, waarvan acht maanden voorwaardelijk, voor een poging haar man zwaar letsel toe te brengen. Op 23 november 2014 spoedde een ambulance naar het woonadres van de vrouw en hulpverleners troffen daar haar echtgenoot buiten westen aan. Zij had 112 gebeld, maar vermeldde de ambulancebroeders niet dat ze die nacht een insulinespuit in de kont van haar man had gezet. Een ernstig feit, bleek uit een verklaring van een deskundige. De kans was aanwezig dat de man in coma raakte en mogelijk blijvend hersenletsel aan het feit over zou houden. Al snel bleek in het ziekenhuis in Zwolle dat de man een gevaarlijk lage bloedsuikerspiegel had. De enige logische verklaring was dat de man insuline toegediend had gekregen. De vrouw bekende. “Ik dacht hij moet een beetje suffig blijven zodat hij niet meer kan appen.” De vrouw was het zat dat haar man altijd maar aan de telefoon bezig was met het versturen van berichten aan zijn vriendin. Ze las een nieuwsbericht over een vader die zijn kind insuline had ingespoten. Het kind was vervolgens een paar dagen de weg kwijt. Zo kwam zij op het idee. Via haar werk bij zorgcentrum De Vijverhof had ze toegang tot medicatie. Ze verstopte de pennen thuis tot een geschikt moment om de insuline in te brengen.
De vrouw ging in beroep tegen haar straf. Want ze had immers zelf de hulpdiensten ingeschakeld en zo dus ernstige gevolgen voor haar toenmalige echtgenoot voorkomen. Bovendien had ze hem te eten gegeven. Hier was volgens haar advocaat sprake van zogeheten 'vrijwillige terugtred'. En dat moet betekenen dat ze geen poging deed tot het toebrengen van zwaar letsel. Het gerechtshof verwierp dat verweer in juli 2018. Ze belde de hulpdiensten pas een dag na toediening en ze zag dat het zichtbaar niet goed ging met het slachtoffer. Bovendien verzweeg ze tegenover de ambulancebroeders wat er aan de hand was. Dat de hulpverleners al snel constateerden dat de bloedwaarden gevaarlijk laag waren en hierop handelden, was dus niet aan haar te danken. Alleen het bellen van 112 was dus onvoldoende om het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel te beletten. Juist het op tijd vertellen dat ze insuline had toegediend, was essentieel om adequaat medisch handelen te bevorderen.
Als een veroordeelde het oneens is met een oordeel van een gerechtshof, is er nog maar één mogelijkheid om deze aan te vechten: de stap naar de Hoge Raad. Die oordeelt alleen of het recht en de procesregels juist zijn toegepast. Aan het arrest van het hof mankeert niets, oordeelt de Raad. En daarmee ging ook dit laatste rechtsmiddel voor de veroordeelde verloren.